Gustav Mahler was een componist met een zeer persoonlijke expressiviteit. Tijdens een volledig verzorgde operareis met Destin Muziekreizen beleeft u memorabele uitvoeringen van de mooiste werken van Mahler.
Mahler: zijn biografie
Mahler's vader was een eerzuchtige joodse voerman, die door hard werken eigenaar werd van een eenvoudige jeneverstokerij annex taplokaal en een bakkerij. Zijn zachtaardige vrouw schonk hem veertien kinderen, waarvan er slechts zeven overleefden. Gustav was de oudste. Hij toonde al zeer vroeg muzikale begaafdheid. Hij leerde zichzelf pianospelen en componeren, en op zijn tiende gaf hij zijn eerste recital.
Tijdens zijn jeugd in het garnizoensplaatsje Iglau in Moravië deed hij onvergetelijke muzikale indrukken op: de signalen van de kazernes en de marsen van de militaire kapel. Al vroeg ontstond een groot jeugdoeuvre dat hij later echter geheel vernietigde.
Reeds op 15-jarige leeftijd werd hij leerling op het Weense conservatorium en tegelijkertijd kreeg hij privéles, zodat hij in hetzelfde jaar eindexamen conservatorium en gymnasium deed. Op het conservatorium componeerde hij zijn eerste verdienstelijke liederencyclus Das Klagende Lied (1880), gebaseerd op een middeleeuwse volkslegende. Hierna zou het volkslied altijd een bron van inspiratie voor de componist blijven. Na zijn opleiding volgde hij aan de universiteit colleges wijsbegeerte en geschiedenis. In zijn studententijd raakte hij nauw bevriend met Hugo Wolf en Anton Bruckner. Van de laatste kreeg hij harmonie- en contrapuntlessen. Mahler voelde zich tot Wagner's muziek aangetrokken en las Schopenhauer, zodat zijn persoonlijkheid zich in heroïsche en idealistische zin ontplooide. Hij dweepte met de Duitse romantici Hoffmann, Eichendorff, Bretano en Richter, en maakte kennis met het oeuvre van Dostojevski.
Hoewel Mahler in de compositieleer afstudeerde, dwong zijn financiële situatie hem vooral een carrière als dirigent na te streven. Hij werd een uitzonderlijk goede dirigent, die slechts het allerbeste kon verdragen. Al snel beklom hij de dirigentenladder, ondanks vele ruzies met operadirecties en menig abrupt vertrek. Zijn eerste dirigentenaanstelling kreeg hij in 1880 aan het zomertheater te Hall, en een jaar later werd hij operadirigent te Laibach en Olmütz. Vanaf 1883 werkte hij in Kassel waar hij zijn Lieder eines fahrenden Gesellen (1883) schreef, en begon met de Lieder aus des Knaben Wunderhorn (1888-1899). In 1885 zien we hem als dirigent in Praag. Een zomermuziekfeest te Leipzig had zoveel succes dat hij voor het seizoen 1886-1887 daar een engagement kreeg. In 1888 aanvaarde hij de dirigentenpost in Boedapest. Hier componeerde hij zijn Symfonie nr. 1 (Titan) (1888). Maar het Duitstalige Europa trok hem echter meer en in 1891 werd hij benoemd tot eerste dirigent van de Opera van Hamburg, waar hij zeer veel opera’s en concerten dirigeerde. In deze tijd ontstond ook de Symfonie nr. 2, ook wel bekend onder de naam Auferstehung (1888), en de Symfonie nr. 3 (1893).
Mahler en zijn symfonieën
In 1897 bereikte hij de hoogste post in de Oostenrijkse muziekwereld, die van directeur van de Weense Hofopera, maar pas nadat hij zich van het jodendom tot het katholicisme had bekeerd. Brahms had hem kort voor zijn dood warm aanbevolen. Deze instelling bereikte onder zijn veeleisende, maar bezielende leiding een periode van ongekende bloei. Mahler werd de hervormer van de Weense opera. Hij brak met de hegemonie van het belcanto en het Italiaanse repertoire en bouwde een cultus op van Duitse romantiek, van Beethoven tot Wagner. Dit wekte naast geestdriftige bewondering ook scherp verzet op.
In deze Weense periode ontstonden de Symfonie nr. 4 (1900), de aangrijpende Kindertotenlieder (1904) op teksten van Rückert en de Vier Lieder nach Rückert (1905). Ook de Symfonie nr. 5 (1904), Symfonie nr. 6 (Tragische, 1906) en de Symfonie nr. 7 (Lied der Nacht, 1908) zagen in deze periode het levenslicht.
In 1902 trouwde hij met Alma Maria Schindler, de dochter van een Weense schilder. Met haar beleefde hij zijn gelukkigste jaren, hoewel onenigheid altijd op de loer lag. Ze kregen twee kinderen, waarvan de oudste, Maria Anna in 1907, op vierjarige leeftijd stierf. Deze schok zou Mahler nooit te boven komen.
Geleidelijk aan raakte Mahler verwikkeld in een netwerk van intriges. Een samenzwering van antisemitische elementen dwong hem ontslag te nemen. In 1907 verliet hij Wenen en accepteerde hij contracten in de Verenigde Staten. Hij werd eerst dirigent van de Metropolitan Opera en daarna van het Philharmonic Orchestra in New York. Tijdens de wintermaanden dirigeerde hij in New York en tijdens het voor- en najaar in Europa, waaronder München, Parijs en Amsterdam.
Gedurende de zomervakanties trok hij zich terug in zijn zomerhuisje te Toblach om te componeren. In deze tijd ontstond zijn Symfonie nr. 8 (Symphonie der Tausend, 1907). De eerste uitvoering vond plaats in München in 1910 en was een van zijn grootste triomfen. Daarna ontstonden nog Das Lied von der Erde (Symphonie für Tenor- und Alt-stimme und Orchester 1908), Symfonie nr. 9 (1908) en een onvoltooid gebleven Symfonie nr. 10 (1911).
Mahler genoot meer aanzien als dirigent dan als componist
De inmiddels wereldvermaarde dirigent maakte met zijn composities echter nauwelijks naam. Gedurende vele jaren na Mahler's dood was het publiek eerder geneigd zich zijn interpretatie van een opera van Mozart of Wagner te herinneren dan de uitvoering van een van zijn eigen symfonieën. Mahler genoot veel meer aanzien als dirigent dan als componist. Geleidelijk aan herkende men in de grote dirigent ook een groot componist. De huidige populariteit van zijn muziek is deels te danken aan de generatie van Europese dirigenten die na hem kwamen en die overtuigende pleitbezorgers van zijn zaak bleken te zijn: dirigenten als Bruno Walter, Otto Klemperer, Jascha Horenstein en Willem Mengelberg. Verder is het zeker geen toeval dat de bredere waardering van Mahler samenviel met de komst van de langspeelplaat en later de compactdisc. De door Dereck Cooke gereconstrueerde versie van de onvoltooid gebleven Symfonie nr. 10 werd in 1973 voor het eerst op de plaat vastgelegd.
Mahler's deprimerende, tragische zesde symfonie
Mahler's muziek is meer dan een geluidsspektakel. Vooral Mahler's symfonische werk heeft door de combinatie van het banale en gewelddadige met het schone aan belang gewonnen. Zijn zeer verheven kunst waarin opperste devotie gepaard kan gaan met demonisch sarcasme, waarin de meest juichende jubel kan afwisselen met de meest verscheurende smart, waarin de eenvoudigste volksmelodietjes in beurtzang optreden met de geladen hoogromantische thema’s. Het gaat vaak om niets minder dan een reis over de oceaan van de menselijke ervaring.
Mahler had geen sterke gezondheid. Hij leed herhaaldelijk aan angina en zijn hart was niet sterk. Een concert op 21 februari 1911 moest hij afbreken. Hij was bovendien een fatalist, en niet zonder reden. De drie ‘noodlotslagen’ in zijn deprimerend tragische zesde symfonie bleken maar al te voorspellend te zijn: de eerste slag was het ontslag bij de Weense Staatsopera, de tweede was de dood van zijn dochter, die hem knakte, en de derde was de diagnose van zijn eigen chronische hartziekte. Gustav Mahler stierf op 18 mei 1911 in Wenen.